Ben zaterdag met Ida naar de clinic van Anja Beran in Callantsoog geweest. De ruiters hadden smorgens een half uur en dan smiddags weer een half uur. Waar ze smorgens allemaal wat gespannen waren, ging het smiddags al veel beter.
Aanvang van de les
Anja liet iedere ruiter het paard eerst gymnastisch werk geven, zodat ze zich meer gingen ontspannen en zich gingen concentreren. Daarna de teugels ter controle los en kijken of het paard de hals ging strekken en niet weer gespannen raakte.
Vaak op de volte halve baan met afwisselen van schouderbinnenwaarts naar travers naar renvers, maar altijd voorwaarts blijven stappen, niet te schuin. Vaak ook übertreden, of schouderbuitenwaarts langs de wand als het paard de rug vast houdt.
Als het paard kreunt tegen een proest aan, moedig het dan aan. Dat is belangrijk voor het ontspannen en de ademhaling.
De zit
We mochten weer mooi zien dat de zit van de ruiter enorm veel invloed heeft. Anja lette op ontspannenheid van armen en benen en wilde dat de ruiter als een pannekoek zich helemaal over het zadel drappeerde, overal contact. Schouders naar achter, lijf vier rechtop. Je bekken is een bowl met water en daarvan mag niets over de rand spillen. De ruiterhanden zijn eigendom van de mond van het paard, maar de ellebogen horen bij de ruiter. Spieren in buik en rug aan het werk voor je eigen balans. In alle gevallen zit je rechtop, geen knik in de heup. Verder moet de ruiter heel erg stil zitten, zeker als het paard druk is. Het onderlichaam volgt het paard, het bovenlichaam is volkomen stil.
Bij lichtrijden ga je snel op en langzaam neer en altijd midden in je zadel landen. Lichtrijden vanuit je knie.
De ruiter moet goed door ademen naar de buik en niet de adem inhouden.
De hulpen
Been naar achter leggen gebeurd vanuit de heup, niet vanuit de knie. Je bovenlichaam en zit geeft aan wat je van je paard verlangt. Waar je de schouders van het paard wilt hebben, daar moet je zelf je schouders ook hebben. Je gewicht altijd ietsjes naar de binnenzijde (holle zijde van het paard in de oefening). Eerst zit hulp, en pas dan als het nodig is teugel of beenhulp. Alles zo onzichtbaar mogelijk. Als het paard achter traag is, mag je toucheren met zweep.
Als het paard over de buitenschouder wegloopt of de achterhand te veel naar binnen draait, kon je je buitenhand iets op tillen om dit te corrigeren.
In je rijden kun je het ritme aangeven. Zo kun je ook overgangen rijden. Wil je langzamer, dan sluit je je bovenbeen, (voorkant naar binnen draaien), hou je op met volgen of gaat in je bekken naar een langzamere beweging.
Wil je de volte vergroten, dan open je de buitenhand, wil je de volte verkleinen, dan open je de weg naar binnen. Je wijst als het ware het paard de weg waar het heen kan gaan. Voor de rest altijd handen bijelkaar voor het zadel.
Als je paard je iets met het hoofd wil vertellen, moet je niet terugtrekken, maar je been gebruiken. Je handen zijn stil bij het zadel en als er wat te regelen valt alleen met de vingers.
Zijgangen
De zijgangen zijn nodig om het paard recht te richten en ook soepel te maken. Zijgangen worden heel veel afgewisseld en er wordt ook heel veel van hand gewisseld, met daartussendoor regelmatig ter controle hals strekken en verruimde stap of draf. Ubertreden wordt ook in draf gereden als het paard ontspannen en goed in de stap kan.
Het tempo
Alles wordt uitgevoerd in een dusdanig tempo, waarin je de beste kwaliteit krijgt. Dat is overwegend langzaam, zodat het paard de tijd krijgt om zijn gewrichten te buigen, en ruiter en paard coordinatie en balans kunnen ontwikkelen. Maar dat betekent niet sloom. Het paard moet heel actief bewegen, maar niet meer meters afleggen. Het is belangrijk dat het paard tot dragen komt en dat gebeurd vaak beter als het tempo iets lager ligt. Een traag paard wordt echter iets actiever gereden en een rennerig paard juist iets rustiger. Het ritme moet altijd gelijkmatig zijn en mag niet veranderen van oefening tot oefening.
Het paard zo aan het werk zetten, dat de hoeven de grond zachter aanraken.
Hoofd/hals houding
Er wordt heel weinig aan het hoofd van het paard gezeten, het hoofd en de hals mogen niet in de beweging beperkt worden. Als het paard het hoofd altijd te hoog heeft, houdt de ruiter de handen laag. Bij een paard wat vaak duikt worden de handen iets hoger gedragen. Over het algemeen is het de hele les wenselijk dat het paard de Poll als hoogste punt heeft en de neus er iets uit, waardoor er voldoende ruimte is bij de kaak. Dit wordt afgewisseld met halsstrekken in halt, stap en draf. Loopt het paard achter de teugel, dan moeten we eerst zorgen dat het achterbeen energieker naar voren komt en de neus er als het ware uitduwt.
Als je het been laat ondertreden, moet je het paard voor je voelen groeien. Paard niet laten duiken.
Rechtrichten
Als een paard behoorlijk rechts of links gericht is, dan wordt er op beide handen met de zelfde stelling gereden en worden oefeningen gedaan om het te verbeteren. Bijvoorbeeld als het paard rechtsgebogen is, dan worden oefeningen gedaan met stelling naar links om de strakke kant soepeler te maken. Dat betekent op de rechterhand: schouderbuitenwaarts, renvers, naar de middenlijn wijken en terug naar hoefslag in appuyeren. Linksom schouderbinnenwaarts, travers, appuyeren naar de middenlijn en wijken terug. Steeds van hand veranderen met halsstrekken en middenstap.
Daar waar het paard de teugel niet aan wil nemen, rijden we het er naar toe. Dat is vaak de korte zijde. De andere teugel houden we losjes om te voorkomen dat het paard zich er op vast zet.
Volte
Is een goed gymnastiserend figuur en ook goed ter controle. De lijn moet consequent aangehouden worden, het paard mag niet naar buiten waaien of naar binnen vallen.
Overgangen
Deze zijn heel belangrijk om het paard sterker te maken en worden veelvuldig gemaakt. Van stap naar halt en weer stap, van stap naar draf en weer terug en van draf naar galop en weer terug. In de de zijgangen wordt ook regelmatig ter controle halt gehouden. Je buitenbeen zorgt hier voor het halthouden. Je moet de overgangen in elke zijgang en in elke gang kunnen maken. Dit helpt ook bij het stretchen.
Pas van stap naar draf als de voorhand licht is.
In alle overgangen streven naar vloeiendheid en onzichtbare hulpen.
Afwisselen van verzamelde stap en dan middenstap over de diagonaal. Het paard moet de hals willen uitleggen.
Vanuit achterwaarts aandraven. Er moet een snelle reactie zijn, maar niet weg schieten. Verzameld aandraven.
Galop
De galop wordt eerst op de volte gereden, tot het paard wat verder opgeleid is. Als het als een dolfijn gallopperd, is de rug niet aan t werk. Pol moet hoog blijven, anders kan de achterhand er niet onder. Meer voorwaarts galloperen, maar niet harder. T gaat alleen om meer activiteit van de achterhand.
Galopwissel
Hierbij is het allergrootste belang dat het paard ontspannen blijft. Het paard moet eerst los over de rug kunnen galopperen, goed kunnen sluiten en ontspannen een volte in contra galop kunnen doen. Om aan te leren wordt eerst de eenvoudige galopwissel toegepast. De overgangen naar stap moeten ontspannen op de achterhand gereden kunnen worden. Daarna zijn er diverse mogelijkheden waar ieder paard weer anders op reageert. Bijvoorbeeld in galop wijken over de diagonaal en dan aan het eind de wissel maken. Een andere mogelijkheid is het paard een halve galop pirouette te laten doen bij X, terug over de hoefslag in contra en dan bij A (of C) een wissel en vervolgens een halve galop pirouette op de andere hand.
Galop Piroutte
Hier gelden de zelfde voorwaarden als bij de galopwissel. Het paard moet goed op de achterhand komen. Eerst achterwaarts om het bekken te kantelen en dan licht schouderbinnenwaarts galopperen.
En verder
Heb ik de nieuwste DVD van Anja aangeschaft en hebben we na de clinic even heerlijk in de harde wind op het strand gewandeld en daarna lekker gegeten in een wok restaurant terwijl we over de dag verder filosofeerden.